Het jaar 1800.
Er is een schrijven van de synode van Zuid-Holland te Gorkum .Dit betreft een al eerder aan de orde geweest zijnde verhandeling,welke gaat over de catechiseermeesters ,en oefening door broeders.
Het luidt zo, Dat aan iemand behoorde vrijheijd gegeven te worden,om eene bijzondere huis catechisatie,bij wegen van vragen en antwoorden tot onderlinge stichting van hun ,en van die daar mogten komen,te mogen houden.

Doch in geval ,onder die mits:
1. Dat hij zich zal hebben te verbinden aan den leidraad van den Heidelberger catechismus, in duidelijke vragen en antwoorden,en zeker ook in de stukken die de praktijk der Godzaligheid betreffen.
2. Dat hij die catechisatie nimmer mag houden op eene tijd,wanneer openbare predikatieén ,of catechisatieén in de kerk, of aan het huis van den predikant zijn.
3. Dat in de catechisatie telkens twee stoelen staan moeten,voor den predikant of eenig ander lid van de kerkeraad,om daar te komen,zoo dikwijls het denzelve believen.
4. Dat allen jaar aan den eerwaarde kerkeraad,zal moeten verschijnen,om schriftelijk op te geven de namen der geenen die vragen en antwoorders zijn,in de catechisatie,en dat nooit iemand uit eenige andere gemeente zal toelaten,om te vragen of te antwoorden,of alleen te spreken.
5. Dat hun ook ernstig diende aanbevolen te worden,om in die catechisatie,bij alle voorkomende gelegenheden aan te prijzen,het naastig waarnemen van den openbare Godsdienst,zoo prediking,als catechisatie,en zijne toehoorders in te boezemen,alle eerbied voor den wettige leeraar,en kerkeraad in de gemeente.
6. Dat hij zig ook wel degelijk zal hebben te onthouden van al hetgeen tot het werk van den openbare predikdienst behoort.
7. Dit bovenstaande,op last der classis van Zuid-Holland gehouden op 22 en 23 april 1800.
Alhier geintireerd C. Diemont.

Op 30 meij is deeze kerk geviseerd door den Weleerw. heer Nagel,pre4dikant te Papendrecht. Alles in goede orde bevonden.